Contact
De Hofstede 57
4033 BV Lienden
085 0410025
info@ondernemerskompas.nl
Een pachter exploiteerde een akkerbouwbedrijf van 19 hectare, waarvan hij 16 hectare van de gemeente pachtte. De gemeente vroeg ontbinding van de pachtovereenkomst omdat er volgens haar geen sprake meer was van bedrijfsmatige landbouw.
Volgens vaste rechtspraak moet sprake zijn van een economisch geheel, gericht op winst uit landbouw. Daarbij spelen o.a. de omvang van het bedrijf, investeringen, het te verwachten rendement en eventuele werkzaamheden buiten de landbouw een rol. Voor de vraag of dat aan de orde is, zijn de volgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
a. De omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsactiviteiten;
b. De vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. Het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. De vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
Eén en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
De pachtkamer oordeelde dat er geen sprake meer was van bedrijfsmatige landbouw. De besmetting met knolcyperus werd te laat aangepakt, het bedrijf was te klein en de pachter werkte 20 uur per week elders. Ook had hij geen onderbouwde plannen of investeringen voor de toekomst. Dat de gemeente de situatie jarenlang accepteerde, deed daar niets aan af: een pachter moet zich altijd als goed pachter gedragen, en deugdelijke onkruidbestrijding hoort daarbij.
Daarnaast was niet gesteld of gebleken, laat staan met concrete gegevens onderbouwd, dat de pachter in de nabije toekomst plannen had om het akkerbouwbedrijf een impuls te geven, door bijvoorbeeld andere gronden aan te wenden en/of investeringen te doen. Dat hij beperkt was geweest door de knolcyperusbesmetting, maakte volgens de pachtkamer nog niet dat de pachter helemaal geen visie had over de toekomst in deze procedure was onvoldoende gebleken wat die visie dan zou zijn.
De pachter stelde dat de gemeente de situatie jarenlang had geaccepteerd en dat ontbinding hem de kans op een rendabele toekomst ontnam. De pachtkamer ging daar niet in mee: de pachter moest zich altijd als goed pachter gedragen en zorgen voor goede onkruidbestrijding. De gemeente hoefde hem daar niet extra op te wijzen.
De pachtkamer stelde de datum van ontbinding vast op 1 oktober 2025. Dit achtte zij een redelijke termijn, onder meer omdat de pachter dan in 2025 nog een hoofdgewas kon telen op de percelen en er daarna nog voldoende tijd was om eventueel een vanggewas te zaaien. Een langere termijn achtte de pachtkamer gelet op de tekortkoming niet redelijk.